Nieuws:

Voor vragen rond je registratie, je account of het functioneren van het forum kun je een email sturen naar:
mailaven @ freedom.nl (zonder spaties rond de @).
Vermeld dan ook even de naam waarmee je je hebt geregistreerd.

Hoofdmenu

Mijn schrijfsels

Gestart door Ciara, juni 10, 2009, 03:41:35 PM

Vorige topic - Volgende topic

0 leden en 1 gast bekijken dit topic.

Jovi_Hobbes

Aangrijpend verhaal 'De Afgrond'. Het roept bij mij ook wel het een en ander aan herinneringen op...
Fijn dat het nu een heel stuk beter met je gaat  :knuffel:
Is there anybody out there, just like everybody out there?
Just one somebody out there, just like me?

Ereinion

Citaat van: Ciara op juni 19, 2009, 01:58:51 PM
Maar Arg!!! Ik heb teveel dingen in mijn hoofd voor Utopia! waar zijn die klonen als je ze nodig hebt!!!! En de volgordes, en moet het wel zo uitgebreid, en de pesoonsvormen, en en (dont forget to breath right :p )

:schater: Wanneer komt het boek uit?  ;)
Alleen mensen zonder fantasie, vluchten in de realiteit.

pinky


Ciara

ehm... met sint juttemis :p

nee ben al aardig eind op weg. Moet alleen nog even gaan verzinnen hoe ik de overgang van het een naar het ander ga doen...

Ereinion

Oh, lastig is dat, hé? Daar ben ik ook mee aan het worstelen op dit moment. De eerste paar honderd pagina's speelt het verhaal zich af op één plek. Ik wissel wel van personage, maar dat lukt wel. Nu ben ik echter op het punt beland dat iedereen zijn eigen weg gaat en ik daar tussen heen en weer spring. Best lastig.
Alleen mensen zonder fantasie, vluchten in de realiteit.

Ienepien

Per hoofdstuk een ander persoon volgen, dan.
Dat leest best wel makkelijk. En dan weet je meteen, wat er in de andere persoon omgaat. :wave:

Ciara

#21
Ja kijk, dat is het probleem nog geen eens. Ik ben begonnen met in de ik vorm schrijven, maar ik merk dat ik tussen door begin met derde persoon (wat veel lekkerder leest). De overige personages zijn wel allemaal 3e persoon. Maar ik ben inmiddels al wel zo ver dat ik ze allemaal in 3e persoon heb. Vraag me nu alleen af of de overgang niet te plotseling is. Ik zit inmiddels al wel op 34 pagina's (dat zal straks wel weer meer zijn) :o Zal binnenkort wel weer even een stukje posten  ;)

Ienepien


Ciara

Tadaa, nieuwe schrijfsels van mijn hand:



Verscholen in de struiken keek hij naar de stad. De reis ernaar toe was gevaarlijk geweest, maar dat was het waard. Ze moest daar binnen zijn. Dat moest! Ze hadden hem gewaarschuwd dat ze er misschien niet zou zijn, dat ze misschien nog in het limbo zat. Niet iedereen kwam de stad binnen. Haar uit het limbo halen zou lastiger zijn, zo niet onmogelijk. Maar hij was er vrijwel zeker van dat ze binnen was. Ze was altijd al een slim meisje geweest, de kleine Nari. Als er iemand de stad binnen kon komen was zij het wel.

Nu hij zo dicht bij zijn doel was begon hij te twijfelen of hij wel het juiste deed. Jaren waren voor bij gegaan, al die tijd had hij zich voorbereid. Ze had waarschijnlijk een leven voor zichzelf opgebouwd, en het was maar de vraag of ze het achter zou willen laten. Misschien was ze zo beter af, en moest hij dit hele wilde plan maar vergeten....

Nee! Zo mocht hij niet denken. Ze verdiende beter dan dat! Hij had alles gegeven om zover te komen, hij mocht nu niet opgeven. Hij had het gezworen. Hij had gezworen dat hij haar uit de stad zou halen, koste wat kost. Dat was het enige wat de oude man had gewild. Ze verdiende het om de waarheid te weten. Het minste wat hij kon doen was zorgen dat ze die te horen kreeg, want van die vervloekte magiërs zou ze het zeker niet te horen krijgen.

Hij herinnerde zich niet veel van zijn jeugd, maar er was een ding dat hem even helder voor de geest stond als de zon aan de hemel. De oude man. Hoe deze hem opgenomen had terwijl hij doelloos door het land zwierf, hem verzorgd had, en had behandelt alsof hij zijn zoon was. De man had hem zelfs een naam gegeven, omdat hij het zelf niet meer wist. Thomas had de oude man hem genoemd. Hij zou dat nooit vergeten.

Soms verwonderde hij zich erover hoe weinig hij eigenlijk van de man afwist. Hij kende geen naam, geen geschiedenis, het enige dat hij wist had hij uit de verhalen gehaald die de man vertelde. De dag dat hij de man naar zijn naam had gevraagd had deze weemoedig geglimlacht en gezegd dat hij slechts een oude man was, en dat die benaming voldoende was voor iemand als hem.

De verhalen die de man vertelde waren zijn houvast geweest, zijn licht in de duisternis. Het eerste wat hij zich bewust herinnerde was de stem van de oude man die verhalen vertelde. Hij was ziek geweest, erg ziek, maar de man was er altijd, zorgde voor hem, en hielp hem er uiteindelijk bovenop. De verhalen lieten de tijd vliegen toen hij nog niet strek genoeg was om rond te lopen, later werden ze voer voor zijn verbeelding. Sommige van de verhalen waren waar geweest, wist hij, of in ieder geval gedeeltelijk.

Er was een verhaal dat echt bijzonder was geweest. De oude man vertelde het niet vaak, maar als hij het vertelde lag er zoveel passie in zijn stem dat niemand hem durfde te onderbreken. Het verhaal ging over een prinsesje. Het prinsesje woonde samen met haar vader in een groot paleis, waar ze altijd leuke dingen deden. Totdat op een dag het paleis werd aangevallen en ze moesten vluchten. Ze reisden altijd 's nachts, met maar een klein groepje om niet te veel aandacht te trekken. Het prinsesje klaagde nooit over hun omstandigheden, wat haar vader erg trots maakte. Op een dag werd de koning wakker, gewekt door iets waarvan hij tot op de dag van vandaag niet wist wat het was. Waarschijnlijk wist hij het in zijn slaap al, en werd hij daarom wakker. Terwijl hij om zich heen keek bekroop een kilte hem, zijn hart miste een slag. Zijn dochter was weg. Het prinsesje Nari was ontvoerd.

Natuurlijk begon de koning meteen een zoektocht. Hij zocht overal, won informatie in, en uiteindelijk kwam hij erachter dat Nari ontvoerd was door kwade magiërs. Ze hadden haar meegenomen naar een magische stad, waar hun illusies haar beletten te zien dat ze gevangen zat. De koning kon niets doen. Hij had geen legers meer, geen schatkist vol met geld om avonturiers mee te betalen. Hij kon niet bij haar komen. Zijn dochter zou misschien wel voor altijd gevangen zijn zonder dat ze het zelf wist. De koning bleef hopen dat op een dag een dappere en goede ziel zijn dochter zou gaan redden, maar naarmate de jaren verstreken trok hij zich steeds verder terug, bevangen door wanhoop. Uiteindelijk verdween de koning, niemand weet waarheen. Zijn dochter zit nog altijd gevangen, wachtend tot iemand de zeepbel van illusies zal doorprikken en haar uit de magische stad zal halen.

Thomas had het altijd akelig gevonden dat het verhaal geen einde had. Het had van hem best een slecht einde mogen zijn, maar dit verhaal had gewoon geen einde. Het was nog niet af. Wat was er met de koning gebeurd, zou iemand ooit prinses Nari redden? Hij had de oude man vele malen gevraagd hoe het afliep, maar dan haalde de man zijn schouders op en zei dat Thomas het verhaal misschien ooit af zou maken.

En toen werd de oude man ziek. Het ging allemaal erg snel. De ene dag leek alles in orde te zijn, de volgende was alles helemaal mis. Waarschijnlijk had de oude man het verborgen gehouden omdat hij Thomas niet ongerust wilde maken. Terwijl de oude man in bed lag begon hij het verhaal over prinses Nari weer te vertellen, maar dit keer van Nari geen prinses en was haar vader een gewone man. Ontvoert toen ze slechts tien jaar oud was, door de magiërs naar de magische steden gebracht. En Thomas begreep het. Hij wist dat het verhaal waar was, volledig en helemaal waar. De oude man had een dochtertje gehad, dat Nari heette, en ontvoerd was door de magiërs.

De oude man vertelde vanaf die dag eigenlijk alleen nog maar over zijn dochter. Volgens hem was ze het liefste, slimste en dapperste meisje dat hij ooit had gezien. Thomas wenste dat hij de stad gewoon kon binnen lopen en Nari naar haar vader brengen, maar hij wist dat het niet zo makkelijk was. Ten eerste wist hij niet waar de stad was, en als de stad echt magisch was zou gewoon naar binnenlopen ook wel geen mogelijkheid zijn. Maar hoe meer hij naar de oude man keek, hoe meer hij wenste dat het mogelijk was. Hij vertelde de oude man dat regelmatig, dat hij alles zou willen doen om Nari uit de stad te halen.

De oude man had daarop altijd geglimlacht, wie wist, zei hij dan. Thomas was echter vastbesloten, en gebruikte al zijn vrije tijd om informatie in te winnen. Op een dag keerde hij terug van een klusje en vond een leeg bed. De oude man was weg. Op het bed lag een klein tekeningetje van een meisje, samen met een lok haar. Er lag een briefje naast. Dit waren mijn meest waardevolle bezittingen, alles wat me nog restte van Nari. Nu zijn ze van jou. Vind de Struiners, Thomas. Zij kunnen je helpen. Red haar als je kunt. Het briefje was niet ondertekend, van de oude man was geen spoor te bekennen. Dat was het moment waarop Thomas zwoor dat hij alles zou doen om Nari uit de stad te krijgen. Hij had zijn belofte gehouden.

Ienepien

Spannend, Ciara, hoe gaat het verder? :-\

Ciara

ehm, ja, dat hangt er dus een beetje vanaf. Ik kreeg net een idee waardoor ik de hele boel weer aan het omgooien ben. Ik heb opzich wel een vervolg maar daar horen nog andere dingen tussen die dus nog niet helemaal af zijn  :P

Ienepien

Tot nu toe vind ik het wel een stukje  :cake: waard. :klap:

Ciara

dank je *smijt nog een lap tekst neer. Hier hoort dus eigenlijk nog wat tussen, en eigenlijk ook weer niet  :P


Hij had de Struiners gevonden. Het had hem twee jaar gekost, maar hij had ze gevonden. Tot zijn verbazing waren ze bereid hem te helpen, zonder vergoedingen van welk soort dan ook. Dat zeiden ze tenminste. Thomas wist niet zeker of hij de Struiners wel vertrouwde. Ze hadden iets vreemds over zich, iets.. geniepigs. In al de tijd die hij bij de Struiners had door gebracht was hij daar nog steeds niet aan gewend. Hij wist niet precies waar het door kwam.

Misschien was het dat hun hele huid bezaaid was met allerlei tekens, die zo dicht op elkaar stonden dat het leek alsof de Struiners een gevlekte huid hadden. Misschien kwam het door hun ogen, die je zo intens aankeken dat je het gevoel kreeg alsof ze zo je gedachten konden lezen. Ja, hun ogen waren zeker angstaanjagend. Thomas las er ervaring in die ze onmogelijk in een mensenleven op hadden kunnen doen. Het leek alsof ze alles zagen, die ogen, werkelijk alles, en ze bezagen het met een koele berekening. Thomas had altijd het gevoel dat ze overwogen je kop in te slaan of je ingewanden eruit te scheuren zoals hij overwoog om een bad te gaan nemen of een konijn te gaan vangen voor het avondeten. Het gaf hem nog steeds de rillingen als ze lang naar hem keken, ondanks al die tijd dat hij nu bij hen was.

Eigenlijk was alles aan de Struiners gewoon vreemd. Hun huid, hun ogen, de manier waarop ze zich bewogen, alles. Hij had al een tijd geaccepteerd dat de Struiners over magische krachten beschikten, maar het bleef vreemd. Tegelijker tijd was het ook wel geruststellend. Hoewel hij ze niet echt vertrouwde en soms zelf bang voor ze was wist hij dat ze hem zouden helpen de stad in te komen, en zo mogelijk Nari eruit te krijgen. Met zulke bondgenoten kon je eigenlijk gewoon niet falen.

Hij was niet de enige die hun hulp had gezocht. Een vrij groot aantal mensen hadden zich in de loop der jaren naar de Struiners begeven, omdat ook zij dierbaren in de stad hadden, en ze daar weg wilden hebben. Er waren drie groepen gemaakt, een voor elke stad. Zijn groep zou naar de meest zuidelijke stad trekken. Het was het meest waarschijnlijk dat Nari zich in die stad bevond, omdat ze in het zuiden was ontvoerd. Ze wisten het niet zeker, maar dat was het waarschijnlijkst. Een week geleden waren ze vertrokken. Ze moesten erg voorzichtig zijn, want de magiërs mochten niet weten dat ze eraan kwamen. Twee Struiners vergezelden de tien mensen, of de blinden zoals de Struiners hen altijd noemden, op de reddingmissie naar het zuiden. Ze waren net aangekomen bij de stad, en wachtten nu op een of ander teken.

Thomas keek naar de stad. Hij had nooit echt stil gestaan bij het feit dat de ontvoerders magiërs waren. Maar nu hij naar de stad keek was het wel duidelijk. De stad was niet zomaar een stad. Hij zweefde talloze meters boven het meer. Nergens zag hij een manier om boven te komen, tenzij er een manier was om vleugels te laten groeien. Hij durfde geen vragen te stellen. Ze mochten sowieso niet te veel geluid maken. Zo dicht bij de stad zouden de bewakers hen kunnen horen, en dan zou niemand ooit uit de stad worden gered.

Er klonk een geluid, de Struiners gebaarden iedereen zich stil te houden. Enkele meters bij hen vandaan kwamen twee magiërs aan de oever van het meer staan. Eentje maakte een aantal gebaren met zijn handen, waarop er een klein lichtje richting de stad zweefde. Bij de stad verscheen een soortgelijk licht, dat op zijn beurt richting de oever zweefde. Terwijl het hun kant op kwam werd het licht steeds groter en groter. Het licht was vrij zwak, maar vanaf zijn positie kon hij het duidelijk zien. Het leek wel een brug te vormen tussen de stad en de oever. Thomas besefte dat dit de manier was om in de stad te komen, zijn hart sprong op van opwinding. Nog even, en ze zouden de stad ingaan!

Ienepien

Oei, wat spannend.................ik kan haast niet wachen op hoe het verder gaat...........
* Ienepien smijt er nog maar een aanmoedigings- :cake: tegenaan.

Ciara

#29
o.a. zo *smijt gigantische lap tekst neer and grabs cake, ooh munchies ^_^* (en ja, ik heb nog meer maar dat moet ik nog nakijken *hoopt dat dit genoeg nagekeken is*):


Een volgende dag in Utopia. Hij was niet anders dan de anderen. Ze stond op, kleedde zich aan, at haar ontbijt, en ging daarna de stad in. Ze vond het prettig om een uurtje door de stad te dwalen, te zien hoe iedereen zich voorbereidde op hun dagtaken. Ook zij had een dagtaak. Als de klok tien uur sloeg werd ze in het museum verwacht, om daar te helpen met het catalogiseren van alle voorwerpen. Tot het tijd was om aan haar dagtaak te beginnen liep ze door de stad.

Vandaag ging ze naar het park, aan de rand van de stad. Dat was een van haar favoriete plekken. Een plek die eruit zag alsof hij rechtstreeks uit een droom was gekomen. Er was voor ieder wat wils. Een groot gras veld voor de kinderen om te spelen, grote vijvers en fonteinen, de boomgaard, die zo was aangelegd dat je je bijna in een bos waande, en de bloementuinen. Zelf vond ze de vijvers bij de bloementuinen het mooist. Het water dat kabbelde, de geuren van de bloemen. Ja, ze zou daar uren kunnen zitten, gewoon genietend van de omgeving.

Ze ging op de rand van een vijver zitten en leunde tegen een grote bloempot. Het was haar favoriete plekje om te zitten, omdat daar de mooiste bloemen groeiden. De lente zat in de lucht, nog even en dan zouden alle bloemen gaan bloeien. Ze keek naar de bloemperken om zich heen, waar overal knoppen bijna klaar waren om te bloeien. Te midden van allemaal nieuwe bollen zag ze een bekende knop. Het was die van haar favoriete bloem. Ze liep er na toe en ging er naast zitten. Ze zag al helemaal voor zich hoe de knop straks uit zou komen, hoe de blaadjes zich zouden ontvouwen met een paars rode kleurenpracht. Voorzichtig streelde ze de knop. Ze kon de geur al ruiken die de bloem straks zou verspreiden. Ze keek er naar uit om de bloem daadwerkelijk in bloei te zien.

Een geluid wekte haar uit haar dagdroom. De klok! Mijn hemel ze  kwam nog te laat! Vlug stond ze op en haastte zich het park uit richting het museum. Net voor de laatste slag bereikte ze het museum. Daar werd ze direct aan het werk gezet, eerst met het catalogiseren, daarna met etaleren. Morgen was er een tentoonstelling, en dan moest alles natuurlijk wel mooi neer gezet zijn. Ze vond het erg leuk om het museum zo mooi mogelijk in te richten, en stortte zich met al haar energie op het werk. Al snel was ze de bloem helemaal vergeten.


Er klopte iets niet. De student bekeek de muren van het magitorium. Het was zijn taak de illusies in de gaten de houden, een taak die hij zeer serieus nam. Het was ook een zeer belangrijke taak. Zonder de illusies zouden de mensen niet in de stad blijven, waren ze niet onder controle te houden. Dat konden ze niet laten gebeuren. De Stichters hadden lang en hard gewerkt aan de Utopia's. Het zou nog lang duren voordat de hele wereld een Utopia was, maar het begin was er. Ze hadden al drie steden, en er kwamen steeds meer mensen binnen. De vierde stad was nu in aanbouw, de andere steden werden uitgebreid. Het magitorium was waar het allemaal gebeurde. Daar werden de illusies gemaakt en gestuurd, veranderd en in de gaten gehouden. Er was een speciale ruimte waar alle illusies als ware op de muren gekopieerd waren. Het gonsde er van de magie, die in allerlei ingewikkelde patronen over de muur vloeide. Ze waren een volmaakt replica van de illusies die over de stad hingen, wat hen in staat stelde alles vanaf een centrale plek in de gaten te houden. Als hij eraan dacht hoe ingenieus de Stichters wel niet waren zwol zijn borst met trots. Hij zou ook eens een Stichter worden, en zijn eigen illusies scheppen, dacht hij. Het was een talent bijna exclusief voorbehouden aan de Elven. Met hun puntige oren en tengere lange bouw waren ze makkelijk van mensen te onderscheiden, maar er was genoeg gelijkenis om geen angst op te wekken.

Dat was belangrijk. Mensen geloofden makkelijker als ze niet bang waren voor degene die de boodschap bracht. Daarom waren ze ook zo succesvol. Alles wat die arme mensen kenden was chaos, maar toen werden ze op een dag waker en zagen ze een mooie, veilige stad die bewaakt werd door de Stichters, bijna menselijke wezens, die niet alleen knap maar ook welbespraakt en beleefd waren. De mensen wilden maar wat graag geloven dat het zo was, dat ze nu veilig waren en dat de Stichters ze wel zouden beschermen, precies zoals de Stichters het wilden. Het probleem was het zo te houden. Als ze konden kiezen kozen mensen om de een of andere reden altijd voor die minder perfecte wereld, terwijl daar honger en armoede heerste. De student begreep dat niet. Als mensen de waarheid eenmaal kenden wilden ze altijd meer. Daarom was het ook erg belangrijk dat de illusies allemaal stand hielden. Zij zorgden ervoor dat de mensen tevreden waren, onder controle waren. De pest was dat die mensen zich in de illusie bevonden. Als ze dingen wilden, echt hard genoeg wilden, zouden ze werkelijkheid worden. Dat was het zwakke punt van de illusies, ze waren er om de mensen tevreden te stellen. Daarom moesten de mensen ook allemaal zweren dat ze geen verlangens hadden, om te zorgen dat de illusies niet aangetast zouden worden. De Stichters waren degenen die de illusies creëerden, en dat moest zo blijven. Als iedereen maar naar gelang dingen kon veranderen zou het een chaos worden.

Maar nu was er iets veranderd. Ergens in de stad was de illusie aangepast. Het was maar een kleine aanpassing, andere studenten hadden het waarschijnlijk over het hoofd gezien. Maar hij niet. Hij was de ijverigste student in zijn klas, en hoewel dat onder de rest van de studenten niet altijd even goed viel wist hij dat de Stichters zijn ijverigheid vroeger of later zouden belonen. Dit moest onderzocht worden, besloot de student. Hij pakte zijn tas met schrijfgerij en trok de stad in. De aanpassing leek zich aan de rand van de stad te bevinden, in het park. Het park was vrij groot, dus het zou wel even zoeken zijn. Onderweg bekeek hij de stad. Niet alles was een illusie. De stad bestond wel degelijk, de straten, de huizen, dat was allemaal echt. De perfectie van het alles was echter pure schijn. De illusie liet de stad eruit zien als een plek van licht, met schone straten en mooie huizen. De werkelijkheid was ietsje anders. De huizen waren wel degelijk gebouwd, oh absoluut, er was nergens een lek of kier te vinden, maar ze waren alles behalve mooi. De straten waren regelmatig bezaaid met stof. En het park, tja, er waren vijvers, en bloemperken en bomen, maar het water in de vijvers was groen en de meeste bloemen die er groeiden waren bloemen die werkelijk overal konden groeien. Het was eigenlijk meer onkruid te noemen.

Dit waren echter dingen die voor iedereen in de stad onzichtbaar waren. De illusies omhulden de dingen die er waren, maakten ze perfect. De studenten wisten hoe de werkelijkheid eruit zag, maar verkozen allemaal de illusie te zien. Mensen leken liever de werkelijkheid te hebben. Daarom werden ze in het ongewisse gelaten. Voor hen was de illusie de werkelijkheid. Maar nu was er iemand geweest die de illusie, en daarmee dus die werkelijkheid, had aangepast. De student had inmiddels de plek gevonden. Het had even geduurd voordat hij het gevonden had, maar bij de vijvers had hij een aanpassing gezien. In een van de bloemperken stond er een bloem in volle bloei. Een enkele bloem, te midden van alleen maar knoppen die pas over een aantal weken zouden uitkomen. Het was op zich maar een kleine aanpassing. Sommigen zouden het niet de moeite van het opmerken waard vinden. Maar een dergelijke kleine aanpassing kon grote gevolgen hebben. Mensen zouden het zien, zich afvragen hoe het kwam, en over dingen gaan nadenken, fantaseren. Degene die dit veroorzaakt had zou nog meer veranderingen aan kunnen brengen, wat alleen maar voor meer verwarring zou zorgen. Met een resoluut gebaar rukte hij de bloem uit de grond.

Er was niemand in de buurt geweest toen hij aan kwam lopen, dus hij kon helaas niet zeggen wie de aanpassing gedaan had. Hij keek naar de bloem in zijn hand. Het was jammer dat hij er niet direct een naam bij kon noemen, dat zou hem vast extra punten geven. Hoewel Elven van nature een goede aanleg voor magie hadden was er toch nog een vrij zware opleiding nodig om het tot Stichter te schoppen. Zelf was hij er van overtuigd dat  hij het met gemak zou halen, hij was tenslotte de meest ijverige student ooit. Dat bewees hij nu wel weer. Hij zou de bloem direct naar de Stichters brengen. Stichter Victoria had momenteel de leiding over de studenten. Hij gniffelde bij zichzelf. De vrouwelijke Stichters hadden allemaal een zwak voor hem, dan wist hij zeker, en Victoria was de kers op de taart. Ze was mooier dan de anderen vond hij. Ze noemde hem vaak liefhebbend Sliamb, volgens haar oud-elfs voor wijze. Dat vulde hem met trots, al wist hij dat hij verdient had. Ze zou vast en zeker in haar nopjes zijn over zijn ontdekking. Nou ja, niet omdat er een verandering was gedaan, maar omdat hij hem had opgemerkt natuurlijk. Hij stopte de bloem weg en vertrok weer richting het magitorium, zich voorstellen wat voor lof hij wel niet allemaal zou krijgen.

De Stichter keek naar de bloem die ze in haar handen hield. Het was een perfect exemplaar. De kleuren, de manier waarop de blaadjes zich hadden geopend, de geur, alles. Alles behalve het feit dat de bloem een paar weken te vroeg was gaan bloeien. "En je vond dit in het park zei je? Verontrustend" Voor de Stichter stond de student die haar de bloem was komen brengen nadat hij een verandering had opgemerkt. Het was een zeer ijverige student, deze jongen, maar ze haatte de manier waarop hij haar hielen likte. Hij had zijn nut, maar als het aan haar lag zou hij het nooit tot Stichter schoppen.

De student knikte op haar vraag. Eigenlijk had ze het antwoord wel geweten, ze had tenslotte de aanpassing al gezien. De echte vraag was wie de verandering had veroorzaakt. En dat leek de student nu net niet te weten. Hij had de aanpassing pas opgemerkt toen die al was voltooid, niet toen deze werd aangebracht. Dat was erg jammer, maar het was op zich al een wonder dat een student een dergelijk kleine aanpassing opmerkte. Wat dat betrof had de student zeker zijn nut.

"Goed, maak je geen zorgen, wij zullen dit verder afhandelen. Je hebt goed werk verricht, daar zul je zeker voor beloond worden. Je bent geëxcuseerd, Sliamb" De student boog voor de Stichter, waarop hij de zaal verliet. Victoria maakte zich echter wel degelijk zorgen. Dit was niet de eerste keer dat er een kleine aanpassing door iemand anders dan de Stichters was gedaan. Vaak waren het inderdaad bloemen die te vroeg bloeiden, maar eenmaal was de volledige kerst decoratie van kleur veranderd. Ze hadden die illusie kunnen aanpassen voordat iemand het opmerkte, maar het was maar de vraag hoe lang dit nog goed zou gaan. Iemand in de stad had verlangens, en bedreigde daarmee heel Utopia. Diegene zou gevonden moeten worden, en snel ook.

Ze had een paar dingen om op af te gaan. Degene die de verandering had veroorzaakt hield van bloemen. Dit hield waarschijnlijk in dat het een vrouw was. Vrouwen hielden meer van bloemen, en hadden vaak ook een iets rijkere fantasie. Er vanuit gaande dat alle veranderingen door dezelfde persoon waren hield deze vrouw niet van oranje. De kersdecoraties die toentertijd veranderd waren hadden er eerst oranje uitgezien, naderhand paars. De zelfde kleur als de bloem die ze in haar handen had. Dus ze zocht een vrouw, of een meisje, dat niet van oranje hield maar wel van paars. Dat was nog steeds een aardig grote groep, maar gelukkig had ze ook een overijverige student die zelfs het riool zou afzoeken als ze hem dat vroeg.

Ze stuurde de student de boodschap dat hij die middag zijn ogen moest open houden voor vrouwen of meisjes die paarse kleding droegen. Daarbij moest hij nagaan of diegenen vaak in het park kwamen, en of ze er vandaag waren geweest. Dat zou de student wel even bezighouden, en met een beetje geluk zou ze zo de veranderaar vinden. Ondertussen zou zij voorbereidingen treffen om met diegene af te rekenen. Waarom moesten mensen ook altijd zo moeilijk doen? Ze waren nooit tevreden met wat ze hadden, alles moest beter en mooier. Er was niets mis met een beetje pracht en praal, maar mensen dreven het wel erg veel door. Binnen Utopia bestonden dat soort triviale zaken niet. Dat was tenminste de bedoeling, en doel dat de Stichters met alle macht wilden bereiken. Als een aantal mensen moesten verdwijnen om dat mogelijk te maken.. tja, het zij zo.


De dagtaak zat er weer op. Ze hadden een mooie etalage gemaakt en een nieuwe tentoonstelling vorm gegeven. Nari vond het altijd leuk om te doen, vooral als ze de bezoekers hoorde over hoe mooi het er allemaal uitzag. De meeste mensen stonden er niet bij stil dat er anderen waren die het allemaal klaarzetten. Ze vond het ergens ook wel een eer dat ze aan zoiets mocht mee werken. Voor vandaag zat het er in ieder geval weer op, morgen opende de tentoonstelling. Ze dacht dat ze er ook wel even heen ging, om de reacties te peilen. Op haar gemak liep ze terug naar huis. Ondertussen bedacht ze wat ze voor haar avondmaal zou nemen. Aardappelen met worteltjes klonk wel goed.

Ze keek erg uit naar morgen. Niet alleen vanwege de tentoonstelling, maar ook vanwege de markt. De markt was er maar een keer per jaar, en was eigenlijk elke weer een klein feestje. Er zou muziek zijn, en lekker eten, en er werd van alles en nog wat verhandeld. Zelf hoopte ze een mooie jurk of een leuke rok op te doen. Ze had momenteel maar twee jurken en een rok, daar kon best wel wat bij vond ze zelf. Het liefst paars. Paars was haar lievelingskleur. Rood vond ze ook erg mooi, maar paarswas mooier. Natuurlijk had Nari de kleding die haar bij binnenkomst gegeven werden ook nog, maar die waren saai bruin. Erg handig als ze van plan was smerig te worden, maar over het algemeen droeg ze liever haar paarse jurk. Zolang die niet stuk ging vond ze het wel best.

De rest van de avond bracht ze thuis door. Ze waste de rok die ze vandaag had aangehad en streek haar paarse jurk voor morgen. Het was eigenlijk een beetje frivool om er leuk uit willen zien voor de markt, maar voor een feestelijke gelegenheid als dat vond ze dat het best wel mocht. Het was ook altijd zo vrolijk en gezellig, met de muziek, lekker eten, en talloze kraampjes met allemaal handelswaar. Geen van hun konden  natuurlijk onbeperkt dingen kopen, ze hadden tenslotte geen verlangens. Aan het begin van de ochtend werden er munten uitgereikt iemand in staat stelde een aantal dingen te kopen. Niet iedereen kreeg een gelijk aantal muntjes. Ze werden uitgereikt door middel van een loterij. Het maximale aantal was tien, het minimale aantal een. Je mocht nooit om meer muntjes vragen, immers, verlangens bestonden niet binnen Utopia. Zelfs niet als er dingen waren die je nodig had, bijvoorbeeld omdat je kinderen uit hun kleren waren gegroeid, mocht je niet om meer vragen.

Eigenlijk was het maar stom. Zij was maar alleen, ze had niet veel nodig. Maar verderop in de straat woonde een gezin met drie jonge kinderen die groeiden als kool. De markt was de enige plek waar je nieuwe dingen kon kopen, maar ze konden alleen kleren voor hun kinderen kopen als ze genoeg muntjes hadden. De rest van het jaar moesten de kleren versteld worden. Het naai atelier deed uiteraard zijn uiterste best om alles er een beetje fatsoenlijk uit te laten zien, maar de kleren waren inmiddels al zo vaak versteld dat het nergens meer op leek. Belachelijk vond ze zelf. Als ze haar muntjes weg kon geven zou ze dat doen. Maar dat mocht weer niet, want daardoor zouden mensen naar meer kunnen gaan verlangen.

Soms snapte Nari niets van de regels van de Stichters. Volgens haar zou iedereen gelukkiger zijn als iedereen gewoon hetzelfde aantal kreeg en je zelf mocht weten wat je ermee deed, weggeven of zelf gebruiken. Maar goed, het was niet anders. Ik verlang niet naar wat ik niet heb is hier het motto. Ze moest oppassen dat ik niet te hard dacht aan haar ontevredenheid. Soms had ze het idee dat de Stichters gedachten konden lezen, als ze dicht bij je waren. Ze zouden zomaar buiten langs kunnen lopen en haar gedachten opvangen. Ze wilde er liever niet achter komen of het echt zo was, dus stuurde ze haar gedachten weer richting de markt, naar hoe leuk het altijd was. Het was ook altijd leuk. Morgen was het zover.


De student had de rest van de dag in de stad doorgebracht, op zoek naar vrouwen en meisjes die aan de beschrijving voldeden. Hij was erg in zijn nopjes geweest over de opdracht. Ook was hij onder de indruk van de Stichters kennis. Ze had hem gewoon een ruwe beschrijving kunnen geven van de persoon die ze zochten. Hoe dat ze dat geweten? Vast iets wat hij later in de opleiding zou leren, waar hij zich erg op verheugde. Hij vroeg zich absoluut af hoe ze aan haar informatie kwam, maar zou geen vragen stellen. Hij gehoorzaamde onvoorwaardelijk. Als de Stichter hem vertelde dat de persoon er zo uitzag, dan was dat zo.

En hij had geluk gehad. Er waren maar een aantal vrouwen geweest die aan de beschrijving hadden voldaan. Hij had precies opgeschreven wat ze aan hadden gehad en hoe ze eruit zagen. Er was een wat oudere vrouw geweest, een grootmoedertje zoals de student het noemde, die een fletse paarse blouse had gedragen. De rest van haar kleding zag er simpel uit, bruin gekleurd. De vrouw had geen sierraden gedragen, en had bruin haar met een paar grijze lokken. Eigenlijk zag ze er vrij simpel uit, tevreden, maar misschien verlangde ze stiekem wel naar de lente. Dat was voor de Stichter om te bepalen. Ze ging in ieder geval vaak wandelen, maar de student wist niet of ze vandaag ook te wandelen was geweest.

Dan was er de vrouw geweest met een paarse jurk. Ze had bruin haar, een lang postuur en een vriendelijk gezicht. Het belangrijkste was nog dat de vrouw bijna de hele dag in het park had doorgebracht met een groep kinderen. Ze was lerares, werkzaam met jonge kinderen. Het was zee goed mogelijk dat de lerares, misschien aangespoord door de kinderen, voor zich had gezien hoe de bloem zou gaan bloeien.

Als laatste was er nog een vrouw geweest, dit maal met een paarse rok. Ze was nog redelijk jong, deze vrouw, jonger dan de andere twee, had lang blond haar en diep blauwe ogen. Boven de rok had ze een witte blouse gedragen. Ze werkte in het museum, waar hij haar vandaan had zien komen. Ze werkte mee aan de etalages, wat waarschijnlijk betekende dat ze in ieder geval creatief was en een rijke fantasie had. Hij had gehoord dat de vrouw erg bekend was om haar ochtendwandelingen, maar hij wist niet of ze in het park was geweest. Daar zou hij nog navraag naar kunnen doen, maar hij zou eerst de resultaten aan de Stichter laten zien. Hij glunderde nu al bij het idee dat hij had geholpen bij het vinden van de vrouw. De Stichter had gezegd dat hij beloond zou worden. Alleen die woorden al waren al een beloning. En hij had het zeker ook verdient.

Hij keerde terug naar het magitorium en gaf zijn notities aan de Stichter. "Dank je, Sliamb, je bent geëxcuseerd voor de rest van de dag" zei ze terwijl ze de papieren aannam. De student boog lichtjes en verliet toen de ruimte, uitkijkend naar zijn vrije avond. Hij zag niet hoe de Stichter met haar ogen rolde. Slijmbal. Hij dacht daadwerkelijk dat Sliamb een koosnaam was, maar in werkelijkheid was het gewoon een verbastering van slijmbal. Het was hoe dan ook geen oud elfs. Toen hij de ruimte verlaten had ging Victoria in het kozijn zitten om zijn notities door te lezen. Er stond wel een bureau, maar ze verkoos deze plek omdat ze zo over de stad kon uitkijken. Een stad die zij had helpen scheppen. Nu werd deze stad bedreigd door een van de inwoners, waarschijnlijk zelfs zonder dat diegene het wist. Er zou met haar afgerekend moeten worden. Een moeder deed alles om haar kind te beschermen. Voor de Stichter was Utopia haar kindje.

Terug naar de aantekeningen van de student. Hij had drie vrouwen gevonden. Een oudere dame met een paarse blouse, een lerares met een paarse jurk, en een jongedame met een paarse rok. Grappig verdeelt die kleding stukken. De student had uitgebreide beschrijvingen gemaakt van de drie vrouwen, waardoor de Stichter een aardig beeld kon vormen. De oudere vrouw leek haar geen geschikte kandidaat. De blouse die ze aan had gehad was flets volgens de student. De vrouw die zij zocht hield van paars, en zou waarschijnlijk geen fletse kleuren dragen. Dus bleven de lerares en de jongedame over. Van hen kon ze vrij snel uitzoeken wie het waren, alle namen stonden in het archief. Maar het archief was inmiddels gesloten en hoewel ze er als Stichter wel bij kon zou de archivaris dat niet op prijs stellen. Het kon wel tot morgen wachtten.

Morgen.. morgen was het markt. Dat zou een uitstekende gelegenheid zijn om de twee vrouwen in de gaten te houden. De Stichter zou er voor kunnen zorgen dat ze beide een iets groter aantal muntjes kregen, om te kunnen peilen wat ze ermee kochten. Ze zouden een speciale prijs kunnen uitreiken, een opleiding in het magitorium bijvoorbeeld. De winnaar zou dan natuurlijk de vrouw worden die de illusies had aangepast, en zou ze zou nu niet bepaald een opleiding krijgen. Of misschien toch... wellicht was dat niet eens zo'n slecht idee. De vrouw had duidelijk een rijke fantasie, iets wat je nodig had om Stichter te worden. Maar ze was wel menselijk, dus was het afwachten of ze aanleg had. Het zou de eerste menselijke Stichter zijn. Iedereen wist dat mensen faalbaar waren, makkelijker de fout ingingen dat zij. Zij waren tenslotte Elven, buitengewoon superieur aan mensen. Maar het was een interessante gedachte. Als de vrouw overgehaald kon worden om mee te werken aan de illusies....

Dit zou ze met de andere Stichters moeten bespreken. Maar eigenlijk had ze haar besluit al genomen. De slijmbal was nuttig, maar vroeger of later zou hij verder willen met zijn opleiding, daarmee zijn nut verliezend. Als ze voor die tijd een andere student vond, die beter werk leverde dan hem.. ja dat zou een goede oplossing zijn. Hem zou ze naar een ander Utopia kunnen sturen, of misschien zelfs naar de Verlossers. Oh, dat zou hij heel zuur vinden. Ze wist dat het zijn droom was om Stichter te worden. De Verlossers waren uiteraard nuttig, zij brachten de mensen naar de steden, maar daar was hij te goed voor. Vond hij zelf tenminste. Ja, dacht Victoria, het zou grappig zijn hem bij de Verlossers in te delen, waar hij ver verwijderd was van alle Stichters en hun werk. Misschien zou ze hem daar hoe dan ook heen sturen, nieuwe student of niet. Nu zou ze eerst met de andere Stichters gaan overleggen over de vrouw, en het plan dat ze bedacht had. Een zeer interessante gedachte dat, zeer interessant...


Het licht had eindelijk de oever bereikt. Het had zich erg langzaam bewogen, Thomas was er gewoon moe van geworden. Maar nu de magiërs in beweging kwamen was hij weer klaarwakker. Hij vroeg zich af wat er nu ging gebeuren. Zouden ze achter de magiërs aansluipen? Of in de karren kruipen waar de mensen die ze ontvoerd hadden lagen te slapen? Hij wist het niet, het enige wat de Stuiners hem verteld hadden was dat ze moesten blijven liggen tot ze een teken van hen kregen. Dus bleef hij stil liggen, wachtend op een teken. De magiërs waren naar de karren gelopen en bewogen de rijdieren richting de brug. Thomas keek om zich heen, zoeken naar de Stuiners? Ze zouden nu toch zeker wel bijna iets gaan doen? Anders was het straks misschien te laat!

Een stukje rechts van hem zag hij een van de Struiners zitten. Hij had zich iets opgericht, en hield iets in zijn handen. Thomas kon niet goed zien wat het was, maar hij vond dat het eruit zag als.. een boog? Hij kon zich niet herinneren dat hij de Struiners bogen had zien dragen. Hij had er wel een aantal in het kamp gezien, grote, stug uitziende dingen, met scherpe metalen punten aan de uiteindes. Zelf zou hij zo'n boog nooit kunnen spannen, maar de Struiners konden het. Blijkbaar hadden ze de bogen meegenomen. Een akelig gevoel bekroop hem. De Struiner was de boog aan het richten. Ze zouden die magiërs toch zeker niet gaan vermoorden? Hij had het nog niet gedacht of hij hoorde een heel zacht geluid, een soort zoeven. Het volgende moment zakte beide magiërs in elkaar en liepen de Struiners richting de karren. Er was geen geluid geweest, geen geschreeuw, helemaal niets.

Hij had niet gedacht dat het hem zo zou aangrijpen. Het was gewoon beangstigend dat de magiërs dood waren nog voordat ze het zelfs maar aan hadden zien komen. De Struiners waren meedogenloos, hadden de magiërs zonder pardon neergeschoten en trokken nu de gewaden aan die de magiërs gedragen hadden. Op een gebaar van hen begonnen de andere mensen zich naar de karren te bewegen. Thomas liep mee, al moest hij toegeven dat hij nog nooit zijn leven zo bang was geweest. De Struiners waren altijd al angstaanjagend geweest, maar nu hij hen de magiërs had zien uitschakelen was hij pas echt bang. De magiërs hadden geen kick gegeven, waren opslag gedood door de pijl die hun hoofden had doorboord. Het was een stille en effectieve moord geweest. Thomas kreeg er kippervel van en huiverde. Denk er aan, dacht hij, blijf uit hun buurt. Doe wat ze zeggen, dan komt alles goed. Dat hoopte hij tenminste.

Maar ze hadden nu wel een manier om de stad in te komen. De Struiners zouden zich voordoen als de magiërs terwijl de rest in de karren zou gaan liggen. Ze moesten allemaal doen alsof ze sliepen, zich stil houden wat er ook gebeurde. Eigenlijk net als aan de oever, maar dan in het voorhof van de stad. Ze zouden erheen gaan in de karren, bij de andere mensen gelegd worden die op het plein lagen te slapen, de Struiners zouden met de Poortwachters gaan praten. Nadat die de deur open gemaakt hadden zouden ze geruisloos in elkaar zakken, met een gebroken nek of doorgesneden slagader. Thomas huiverde nogmaals bij die gedachtes, en was blij dat hij kon doen alsof hij sliep, waardoor hij zijn ogen dicht kon houden. Maar als hij eraan dacht hoe ze de dochter van de oude man geroofd hadden was het eigenlijk ook niet zo erg meer. Het had hem gebroken, dat wist Thomas zeker. Ze waren hier om Nari en de anderen uit de stad te halen. Het was niet dat de magiërs dood gingen dat hem dwarszat. Het was dat de Struiners er zo effectief in waren. Toen kwam de kar waarin hij lag in beweging. Ze waren op weg.